Interview met prof. Hilde Feys -KU Leuven (Dutch/English)
We hebben prof. Hilde Feys geïnterviewd. Zij leidt de AINCP-klinische studie in België. Prof. Feys heeft een lange academische carrière en haar onderzoekslijn omvat translationele studies naar de neurale correlaten van sensomotorisch gedrag en naar de mechanismen van neuroplasticiteit, die relevant zijn voor innovatie en verfijning van revalidatie-interventies bij kinderen met cerebrale parese.
V: Prof. Feys, u bent professor in de pediatrische revalidatie. Wat is precies uw expertisegebied?
Onze onderzoeksgroep richt zich op neurorevalidatie bij kinderen, met een bijzondere focus op kinderen met unilaterale cerebrale parese, waarbij de motoriek en bewegingscoördinatie aan één kant van het lichaam wordt beïnvloed. Mijn belangrijkste interesse ligt in het begrijpen en verbeteren van de arm- en handfuncties – met als doel kinderen te helpen hun armen en handen effectiever te gebruiken in het dagelijks leven.
Dankzij ons werk hebben we een nauwe samenwerking met het Referentiecentrum voor Cerebrale Parese van het Universitair Ziekenhuis van Leuven. Die samenwerking zorgt ervoor dat ons onderzoek nauw aansluit bij de klinische zorg en de reële noden van gezinnen.
Een groot deel van ons onderzoek gaat over hoe de hersenen beweging aansturen en hoe ze zich kunnen aanpassen of reorganiseren – wat we neuroplasticiteit noemen – vooral als reactie op therapie. Deze kennis is essentieel om meer gerichte en doeltreffende revalidatiestrategieën te ontwikkelen. In onze klinische studies maken we gebruik van een breed scala aan geavanceerde tools, waaronder gestandaardiseerde klinische tests en geïnstrumenteerde metingen zoals robotica, maar ook hersenbeeldvorming en niet-invasieve hersenstimulatie. Naast het evalueren van het effect van therapieën, zoeken we ook naar specifieke factoren – meetbare signalen in de hersenen of het gedrag – die een invloed kunnen hebben op de arm- en handfuncties. Denk daarbij aan cognitieve vaardigheden, visuele functies of somatosensorische verwerking, die een cruciale rol spelen in hoe kinderen hun handen waarnemen en gebruiken. Doorheen al deze projecten blijft het doel hetzelfde: ons begrip van beweging en functioneren verdiepen, en die kennis vertalen naar betekenisvolle verbeteringen in het dagelijks leven van kinderen en hun families.
V: Wat is het doel en het belang van het AINCP-project?
Het AINCP-project (wat staat voor Artificial Intelligence in Cerebral Palsy) is ontstaan uit een sterke motivatie om één van de grootste uitdagingen aan te pakken waarmee kinderen met unilaterale cerebrale parese worden geconfronteerd, namelijk het verbeteren van de functie van hun aangetaste arm en hand. Zoals clinici en onderzoekers in dit vakgebied weten, is het voor deze kinderen vaak moeilijk om hun bovenste ledematen doeltreffend te gebruiken in dagelijkse activiteiten – zelfs bij eenvoudige taken – omdat één van beide handen minder functioneel kan zijn. Het voornaamste doel van AINCP is om deze kinderen te ondersteunen door zowel de evaluatie als de behandeling van de arm- en handfuncties te verbeteren. Een van onze belangrijkste doelstellingen is om de manier waarop we de functies van de bovenste ledematen diagnosticeren te verfijnen. De huidige evaluaties geven ons vaak beperkte informatie, aangezien elk kind uniek is. De arm- en handfuncties kunnen ook beïnvloed worden door factoren die niet rechtstreeks met de arm te maken hebben (bv. cognitief niveau, visuele problemen, of gedrag). Door geavanceerde tools te integreren – en in het bijzonder artificiële intelligentie – hopen we grote hoeveelheden gegevens van kinderen uit België, Italië, Spanje en Georgië te analyseren, om zo patronen te ontdekken die met het blote oog niet zichtbaar zijn. Dit kan ons helpen beter te begrijpen hoe verschillende kenmerken, zoals bewegingskwaliteit; spierfunctie; en sensorische of cognitieve factoren met elkaar samenhangen. Uiteindelijk kan dit leiden tot een preciezere en meer betekenisvolle diagnose.
In de tweede fase van het project zetten we de stap naar een meer gepersonaliseerde therapie. We willen een innovatieve telerevalidatie aanbieden die thuis uitgevoerd kan worden, waarbij therapie op afstand wordt gegeven op een manier die past binnen het gezinsleven. Ook hier speelt artificiële intelligentie een cruciale rol: door de resultaten van het therapieprogramma te analyseren, willen we nagaan welke oefeningen het beste werken voor verschillende kinderen, op basis van hun specifieke profiel. Dit betekent dat de therapie veel gerichter en – hopelijk – ook effectiever kan worden ingezet. Een ander belangrijk aspect van dit project is de multidisciplinaire en co-creatieve aanpak. We werken nauw samen met clinici, ingenieurs, gezinnen – en heel belangrijk: met de kinderen zelf. Hun inbreng zorgt ervoor dat de tools en therapieën die we ontwikkelen niet alleen wetenschappelijk onderbouwd zijn, maar ook praktisch bruikbaar, motiverend en relevant voor het echte leven. Kortom, AINCP brengt technologie, klinische expertise en ervaringsdeskundigheid samen om zowel ons begrip van arm- en handfuncties te verdiepen als deze functies daadwerkelijk te verbeteren. Het is een project met veel potentieel – niet alleen voor kinderen met cerebrale parese vandaag, maar ook voor de toekomst van de pediatrische revalidatie in het algemeen.
V: Welke domeinen worden geëvalueerd in de lopende klinische studie?
In de huidige fase van het project is ons hoofddoel om beter te begrijpen welke factoren de grootste rol spelen in de arm- en handfuncties bij kinderen met unilaterale cerebrale parese. Om dat te achterhalen verzamelen we een brede waaier aan gegevens binnen drie hoofdgebieden. Het eerste domein omvat gedetailleerde klinische evaluaties. Dit gaat niet alleen over tests waarbij kinderen hun armen en handen gebruiken in verschillende taken, maar ook over het beoordelen van somatosensorische vaardigheden, spierkracht, en hoe kinderen het gebruik van hun arm in het dagelijks leven ervaren. Daarnaast evalueren we ook cognitieve en visueel-perceptuele vaardigheden – zoals IQ, aandacht en geheugendomeinen – omdat we weten dat deze functies ook invloed kunnen hebben op hoe kinderen bewegingen plannen en uitvoeren. Deze evaluaties helpen ons om een volledig profiel op te bouwen van de capaciteiten en moeilijkheden van elk kind. Het tweede domein richt zich op de hersenstructuur. We gebruiken MRI-scans om te bekijken welke hersengebieden zijn aangetast door het hersenletsel. Dit helpt ons te begrijpen hoe verschillen in hersenstructuur verband kunnen houden met de werking van de arm en het hand. Het derde domein kijkt naar hoe beide armen daadwerkelijk gebruikt worden in het dagelijks leven. Hiervoor dragen de kinderen gedurende twee weken lichte polssensoren, die het daadwerkelijke gebruik van zowel de dominante als niet-dominante arm meten buiten de klinische setting. Dit levert waardevolle inzichten op in hoeveel en hoe vaak elke arm en hand wordt gebruikt tijdens natuurlijke activiteiten thuis, op school of tijdens het spelen. Door informatie uit deze drie domeinen – klinisch functioneren, hersenstructuur en daadwerkelijk dagelijkse gebruik van de hand – te combineren met behulp van artificiële intelligentie, hopen we te ontdekken welke factoren het sterkst verband houden met de arm- en handfuncties. Deze kennis is essentieel om in de volgende fase van het project te kunnen evolueren naar meer gepersonaliseerde en doeltreffende therapieën.
V: Waarom is het belangrijk voor kinderen met unilaterale cerebrale parese en hun gezinnen om deel te nemen aan deze studie?
Deelname aan deze studie is belangrijk – niet alleen voor de toekomst van de revalidatie, maar ook voor de kinderen en gezinnen die nu betrokken zijn. Door mee te doen, leveren kinderen en hun families een directe bijdrage aan een beter begrip van welke factoren de arm- en handfuncties beïnvloeden bij unilaterale cerebrale parese. Dit helpt ons om te achterhalen welke factoren écht van belang zijn, en die kennis is essentieel om in de toekomst effectievere en meer geïndividualiseerde therapieën te ontwikkelen. Op die manier helpt de inzet van elk kind mee aan het verbeteren van de zorg voor vele anderen.
Aan het einde van de studie zullen de resultaten beschikbaar zijn voor iedereen. Tegelijkertijd ontvangen deelnemende gezinnen een gedetailleerd verslag met een samenvatting van de resultaten van hun kind. Dit bevat inzichten in het motorische, somatosensorische, cognitieve en visueel-perceptuele profiel van het kind, wat zeer nuttig kan zijn voor de verdere klinische opvolging. Een uitgebreider rapport wordt ook bezorgd aan de behandelende artsen van het kind. De studie biedt dus niet alleen waardevolle inzichten op globaal niveau, maar ook op individueel vlak.
Momenteel is de oproep voor deelnemers nog open in België en geïnteresseerde gezinnen zijn van harte welkom om contact met ons op te nemen voor meer informatie.
——-
English translation
Interview with prof. Hilde Feys from KU Leuven
We conducted an interview with prof. Hilde Feys, who is leading the AINCP clinical study in Belgium. Prof. Feys has a long career in academia and her research line involves translational studies investigating neural correlates of sensorimotor behavior and mechanisms of neuroplasticity, relevant for innovation and refinement of rehabilitation interventions in children with cerebral palsy.
1. Prof. Feys, you are a professor in pediatric rehabilitation. Which exactly is your field of expertise?
Our research group focuses on neurorehabilitation in children, with a particular focus on children with unilateral cerebral palsy, which affects movement and motor coordination on one side of the body. My main interest is understanding and improving upper limb function—in turn, helping children use their arms and hands more effectively in everyday life. Through our work we have a close collaboration with the Cerebral Palsy Reference Centre of the University Hospitals Leuven, which ensures our research stays closely connected to clinical care and the real-world needs of families. Much of our research looks at how the brain supports movement and how it can adapt or reorganize itself—what we call neuroplasticity—especially in response to therapy. This knowledge is essential for designing more targeted and effective rehabilitation strategies. We use a variety of advanced tools in our clinical studies, including standardized clinical tests and instrumented measurements such as robotics, as well as brain imaging and non-invasive brain stimulation. In addition to evaluating the effects of therapy, we also look for specific factors—measurable signs in the brain or behavior—that may impact on upper limb function. These include cognitive abilities, visual function, or somatosensory processing, which play a key role in how children perceive and use their hands. Across all these projects, the goal is the same: to deepen our understanding of movement and function, and to translate that knowledge into meaningful improvements in daily life, children and their families.
2. What is the aim and the importance of the AINCP project?
The AINCP project (standing for Artificial Intelligence in Cerebral Palsy) is driven by a strong motivation to address one of the biggest challenges faced by children with unilateral cerebral palsy: improving the function of their affected arm and hand. As clinicians and researchers working in this field know, using the upper limb effectively in daily activities can be difficult for these children, even for simple tasks, as one of the two hands might be impaired. So, the primary aim of AINCP is to support these children by enhancing both the assessment and the treatment of upper limb function. One of our key goals is to improve how we diagnose upper limb function. Right now, assessments can be limited in what they tell us, as every child is very different and their upper limb function can be influenced by factors that are not directly related to their upper limb (e.g., cognitive level, difficulties in vision, behavior). By integrating advanced tools—particularly Artificial Intelligence—we hope to analyze large amount of data from children in Belgium, Italy, Spain and Georgia to identify patterns that might not be visible to the human eye. This could help us understand how different characteristics, such as movement quality, muscle function, and sensory or cognitive factors, are related to each other. Ultimately, this could lead to more precise and meaningful diagnoses.
In the second phase of the project, we are moving toward personalized therapy. We will be offering an innovative home-based intervention using telerehabilitation, where therapy is delivered remotely in a way that fits into family life. Once again, Artificial Intelligence will help us; by analyzing the results of the therapy program, we will identify which exercises work best for different types of children, based on their specific profiles. That means therapy can become much more tailored, and hopefully, more effective. Another important part of this project is its multidisciplinary and co-creative approach. We are working closely with clinicians, engineers, families—and importantly, the children themselves. Their input helps make sure that the tools and therapies we develop are not only scientifically sound but also practical, engaging, and relevant to real life. So overall, AINCP brings together technology, clinical expertise, and lived experience to improve both how we understand upper limb function and how we can improve it. It is a project that holds great promise—not just for children with cerebral palsy today, but also for shaping the future of pediatric rehabilitation more broadly.
3. Which domains are being evaluated in the ongoing clinical study?
In the current phase of the project, our main goal is to better understand which factors play the most important role in upper limb function in children with unilateral cerebral palsy. To do that, we are collecting a wide range of data across three main domains. The first domain involves detailed clinical assessments. These include not only tests of how children use their arms and hands in different tasks, but also evaluations of somatosensory abilities, strength, and how children experience the use of their arm in everyday life. In addition, we assess cognitive and visual-perceptual skills -such as IQ, attention, domains of memory- since we know that these functions could also influence how children plan and execute movements. These assessments help us build a comprehensive profile of each child’s abilities and challenges. The second domain focuses on brain structure. We use MRI imaging to look which areas of the brain have been injured by the brain lesion. This helps us understand how differences in brain structure may relate to how the hand and arm function. The third domain captures how both arms are actually used in daily life. For this, children wear lightweight wrist sensors for two weeks, which track real-world arm use outside of the clinic. This gives us valuable insights into how much each arm and hand is being used during natural activities at home, at school, or during play. By combining information from these three domains—clinical function, brain structure, and real-life hand use through Artificial Intelligence—we hope to identify which factors are most strongly linked to upper limb function. This knowledge is essential for moving toward more personalized and effective therapy in the next phase of the project.
4. Why is it important for children with unilateral cerebral palsy and their families to participate in this study?
Participation in this study is important—not only for the future of rehabilitation, but also for the children and families involved right now. By taking part, children and their families are directly contributing to a better understanding of what influences upper limb function in unilateral cerebral palsy. This helps us identify which factors really matter for upper limb function and that knowledge is essential for developing more effective and individualized therapies in the future. So, in a very real way, each child’s involvement helps shape the direction of care for many others. In the end of the study, the results will be available for everyone. At the same time, families also receive a detailed report summarizing the results of their child. This includes insights into the child’s motor, somatosensory, cognitive, and visual-perceptual profile, which can be very helpful in guiding the current clinical follow-up. A more detailed report is also provided to the treating physicians of each child. So, this study shares insights not only on a global, but also on a more personal level. Currently, the call for participants is still open in Belgium and interested families are welcome to contact us for more information.